zaterdag 22 april 2023

ANANSI – Vooraankondiging

Nog anderhalve maand resteert tot de publicatie van mijn nieuwe boek ANANSI. De publiciteitscampagne is al in voorbereiding en de uitgever is bezig met de laatste vormgeving en de coverfoto. Die wordt gebaseerd op de onderstaande foto, maar wel met wat aanpassingen. Dat was nog een hele discussie, maar je moet een vormgever ook een beetje zijn ding laten doen!

De Surinamerivier bij zonsopkomst

 

Er is geen boek dat mij uiteindelijk zoveel hoofdbrekens heeft gekost als Anansi. Toen ik vorig jaar in Paramaribo werd geïnterviewd door een journaliste van De Ware Tijd, vroeg zij mij of ik de slavernij niet te veel zou romantiseren. ‘Maak je geen zorgen,’ zei ik, ik neem geen blad voor de mond.’ En dat heb ik ook niet gedaan, want ik heb geprobeerd een eerlijk verhaal te schrijven, zonder de verschrikkingen van het verleden kleiner te maken dan ze waren.

Dilemma’s en het krachtenveld

En daarmee zijn we direct beland in de dilemma’s waarmee je als auteur wordt geconfronteerd bij het schrijven van een verhaal als dit. Anansi is geen geschiedenisboek, maar een historische roman over een rebelse zeeman en een slaafgemaakte vrouw, die zich onweerstaanbaar tot elkaar aangetrokken voelen. Ik wilde vooral een mooi verhaal schrijven, en veel ervan is fictie, maar je moet de historische achtergrond nooit uit het oog verliezen.

Je moet wel eerlijk blijven in je keuzes en je huiswerk doen. De realiteit van het slavernijverleden is lastig te doorgronden, enerzijds door de tussengelegen honderden jaren, maar ook door de gevoeligheid van het onderwerp en het verhitte debat daarover, waarin de meningen vaak lijnrecht tegenover elkaar staan. Door je huiswerk te doen kun je daar een onderbouwde mening over vormen, en met enige tact en bescheidenheid is het meestal wel mogelijk om je in dat krachtenveld te bewegen.

Ik geef toe dat ik daar aanvankelijk nogal naïef in zat. Zo had ik de illusie dat je in een historische roman over dit thema misschien wel voorzichtig moest omspringen met je woordgebruik, maar dat bijvoorbeeld het woord ‘slaaf’ in de historische context niet al te zwaar zouden wegen. Tenslotte gebruikt de ‘grande dame’ van de Surinaamse literatuur Cynthia McLeod dat woord ook in haar boeken.


Ik kwam echter van een koude kermis thuis, want ik kreeg het dringende advies om dat toch maar aan te passen. Dus op de valreep ben ik twee dagen bezig geweest om het manuscript grondig te kuisen. Ik denk dat het aardig gelukt is, en misschien is het boek er wel beter door geworden, zonder het Nederlands teveel geweld aan te doen.

Desondanks heb ik mij af en toe afgevraagd of ik dit boek wel had moeten schrijven. Maar waarom niet? Ik heb het slavernijverleden diepgaand onderzocht en mijn conclusies getrokken. De afschuw die ik voelde in de kerkers van fort Elmina, bij de historische afbeeldingen van het tussendek van een slavenschip en de wreedheden op de plantages, en niet te vergeten de talloze publicaties en historische reisverslagen die ik heb doorgelezen, vroeg om een uitlaatklep.

De voorouders van de meeste Surinamers waren niet vrij zoals de mijne, tenzij zij de plantage ontvluchtten en kozen voor een onzeker leven in de wildernis. Veel Surinamers voelen zich sterk met hun voorouders verbonden en ik kan mij nauwelijks voorstellen wat het betekent als je betovergrootmoeder eigendom was van een zakenman, die haar straffeloos kon verkrachten of laten doodslaan.

 

Wie over de slavernij wil lezen, kan ik Wij slaven van Suriname aanraden, het boek uit 1934 van Anton de Kom, de Surinaamse auteur en Nederlandse verzetsman die sinds kort in de Canon van Nederland staat. Zijn moeder was nog in slavernij geboren en Anton de Kom vertolkte gevoelens die nog steeds bij vele Surinamers leven.

Volgens R.S. Rattray worden de West-Afrikaanse volksverhalen over de spin Anansi vooral ’s avonds bij donker verteld. Vaak hebben ze een morele boodschap of wordt er iemand in voor schut gezet. Daarom begint de verteller meestal met de disclaimer dat het niet meer dan een gerucht is dat hij toevallig heeft gehoord.

Evenals de vertellers over Anansi ontkom ook ik niet aan een disclaimer, want in de anderhalf jaar waarin ik Suriname heb bestudeerd, ben ik tot hooguit een fractie van de cultuur en de geschiedenis van het land doorgedrongen. Ik heb met dit verhaal alleen de verbinding gezocht, en of mij dat is gelukt, is aan u als lezer om te beoordelen. 

Hieronder is de videotrailer voor ANANSI:


Anansi verschijnt naar verwachting op 12 juni bij uitgeverij Palmslag, ISBN 978 94 93245 87 7.

Beknopte literatuurlijst

A. Kappler, 6 jaren in Suriname, Schetsen en tafereelen uit het maatschappelijke en militaire leven in deze kolonie. W.F. Dannenfelser, Utrecht 1854, De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, DBNL 2006

Anton de Kom, Wij slaven van Suriname, ISBN 978 9045 041094

Anton de Kom, Anangsieh Tories, ISBN 978 9045 045887

Gert Oostindie, Het paradijs overzee, ISBN 978 9067 181792

Karwan Fatah-Black, Sociëteit van Suriname, ISBN 978 9462 491625

Karwan Fatah-Black, Slavernij en beschaving, ISBN 978 6026 355028

Leo Balai, Slavenschepen van de West-Indische Compagnie (over de ramp met de Leusden), ISBN 978 90 5730 7294

P.C. Emmer, De geschiedenis van de Nederlandse slavernij in een notendop, ISBN 978 9044 648508

Jos Fontaine, Zeelandia, de geschiedenis van een fort. Suriname en zijn historie deel 1, De Walburg Pers, Zutphen 1972

Herwin Hooplot, artikel over het Staatstoezicht in district Coronie: https://coronie.eu/wordpress/2017/06/staatstoezicht-slavernij-coronie-1863-1873/, bron: Op hoop van vrijheid. Van slavensamenleving naar Creoolse gemeenschap in Suriname, 1830-1880. (ISSN 0922-3630 SN 18). Dr. Ellen Klinkers, 1997

Akan-Ashanti Folk-Tales. Collected and translated by R.S. Rattray and illustrated by Africans of the Gold Coast Colony, 1930 (extract op Wikipedia)

Jane Harris, Sugar Money, ISBN 978 0571 336937

Cynthia McLeod, Hoe duur was de suiker, ISBN 978 9054 294481

John Gabriel Stedman, Reize naar Surinamen, https://nl.wikisource.org/wiki/Reize_naar_Surinamen_en_Guiana

Diverse andere bronnen over Ghana, de WIC en de slavenhandel op internet

 

zondag 2 april 2023

Slavenhandel en de Republiek

Dit is weer een post over mijn onderzoek naar de achtergronden voor mijn nieuwe boek ANANSI, dat in juni a.s. zal worden gepubliceerd.

Rond 1600 was Nederland in oorlog met Spanje en Portugal. Slavernij was bij wet verboden in Nederland, maar niet op het Iberisch schiereiland en in de Spaanse en Portugese koloniën. Nederland had rond 1600 nog geen koloniën, maar dat zou snel veranderen na de oprichting van de VOC in 1602. De oorlog met Spanje en Portugal werd tussen 1609 en 1621 in de ijskast gezet (het Twaalfjarig Bestand), een periode waarin de Nederlandse overzeese handel tot bloei kwam en vele gebieden in Azië werden gekoloniseerd. De VOC was grotendeels een militaire organisatie gericht op verdrijving van de Portugezen uit dat gebied en was gedekt door een 'octrooi', een monopolie verleend door de Staten-Generaal. Het handeldrijven ontstond pas in het kielzog van de veroveringsoorlog.

Het kanonschot, Willem v/d Velde de Jongere, 1707

Het twaalfjarig bestand kwam ten einde in 1621 en het kan geen toeval zijn dat dat het oprichtingsjaar was van de WIC, de ‘geoctroyeerde West-Indische Compagnie’. De WIC was opgezet naar het model van de VOC en was aanvankelijk eveneens een militaire organisatie, een soort huurlingenleger. Tegenwoordig zouden we de parallel trekken met de Wagnergroep! Ook de WIC was gericht op het verdringen van de Portugezen uit hun Afrikaanse en Zuidamerikaanse koloniën, wat ook ten dele gelukte. Daarbij moeten we beseffen dat er in de Atlantische Oceaan al in 1494 bij het verdrag van Tordesillas een lijn was getrokken, ongeveer op de lengtegraad van de monding van de Amazone, waardoor de Spanjaarden niet in Brazilië en Afrika mochten handeldrijven. Daardoor spreekt overigens Brazilië nog steeds Portugees...

 


De WIC verkeerde een groot deel van zijn bestaan in financiële problemen, moest in 1647 met overheidssteun worden gered en ging uiteindelijk in 1674 ten onder. Daarna werd de zaak gesaneerd en zag de tweede WIC het licht, die (naast de handel in plantageproducten) vooral op slaven- en goudhandel was gericht. De militaire expansie tegen de Portugezen en Spanjaarden was natuurlijk na de vrede van Münster van 1648 niet meer aan de orde.

Al in 1623 trof de WIC voorbereidingen voor de slavenhandel. Dat slavernij bij wet verboden was in de Republiek werd gemakshalve even vergeten. Er werd een onderzoek gedaan naar slavenhandel in Angola, waarvan de kust toen al anderhalve eeuw in Portugese handen was. Later werd langs de hele West-Afrikaanse kust gepoogd om de Portugezen eruit te werken. Luanda werd veroverd in 1643 en eerder, in 1637, veroverde de WIC na enkele mislukkingen fort Sint-George van Elmina op de Portugezen. 

Elmina zou het Afrikaanse hoofdkwartier worden van de WIC, naast diverse andere 'handelsposten'. De Portugezen deden al vanaf het begin van de 16e eeuw aan slavenhandel, maar Elmina was aanvankelijk vooral gericht op de goud- en ivoorhandel. Elmina betekent dan ook ‘de mijn’, het is gelegen aan de toenmalige Goudkust. De slavenhandel zou zich uiteindelijk vanuit Angola uitbreiden naar de Slaven-, Goud- Ivoor- en Greinkust, ruwweg het kustgebied tussen het huidige Nigeria en Senegal.

Slavenfort Elmina

Vraag en aanbod zijn de motor van elke handel, en dat gold ook voor de slavenhandel. Het voert te ver om de hele slavenhandel te bespreken in dit korte bestek en ik zal mij beperken tot het aanbod van slaafgemaakten in het gebied binnen het hedendaagse Ghana en de vraagzijde in Nederlands Brazilië, Suriname, Essequibo, Berbice en Spaans-Amerika.

Allereerst moet worden gezegd dat slavernij heel gewoon was in Afrika. Soms verkochten mensen zichzelf of hun kinderen om te ontsnappen aan schuld of armoede. De bestaanszekerheid in slavernij was kennelijk vaak groter dan daarbuiten, hoewel slaven ook in Afrika vaak slecht werden behandeld. Daarnaast was de inlandse stammenstrijd een belangrijke bron van gevangenen. Het gebied dat nu Ghana heet was grotendeels bewoond door aan elkaar verwante volken zoals de Ashanti, de Denkyira, de Akyem en de Fante. Zij spraken (en spreken) allerlei dialecten van de Akan-talengroep en hebben vergelijkbare culturen. 

 

Ashanti-nederzetting ca. 1810

Ondanks de overeenkomst tussen de verschillende Akan-volken werd er flink onderling oorlog gevoerd, waarbij we de vergelijking kunnen trekken met wat er tegenwoordig plaats heeft in het oosten van Congo en Rwanda. Onderlinge moordpartijen en slavenhalen waren aan de orde van de dag. De Ashanti waren aan het eind van de 17e eeuw bezig met een expansiestrijd onder leiding van asantehene (koning) Osei Kofi Tutu. Zijn hogepriester, de okomfo Anokye, was de drijvende kracht achter een persoonlijkheidscultus en mythologie rondom de asantehene. Door hun expansieoorlog werden de Ashanti een belangrijke leverancier van Afrikaanse gevangenen aan de West-Indische Compagnie. Ze kregen betaald met handelsgoederen, ondermeer goedkope textiel, vuurwapens, munitie en sterke drank.

Aan de vraagzijde stond de plantage-economie in het Caribisch gebied en in de vruchtbare bosrijke kustvlakten ten westen van de Amazonedelta. Zodra de geheimen van de suikerproductie door de Hollanders waren ontfutseld aan de Portugezen, werd suiker het nieuwe goud. Voor de productie was veel mankracht nodig, die werd geleverd door van overzee aangevoerde Afrikaanse gevangenen. 

aankomst van een slavenschip

Ten westen van de Amazone waren de Spanjaarden heer en meester, met uitzondering van delen van het kustgebied waar Engelse, Franse en Nederlandse koloniën waren gevestigd. Voor de aanvoer van slaafgemaakte werkkrachten naar Spaans-Amerika was een toeleverancier nodig, omdat de Spanjaarden niet zelf in Afrika mochten handeldrijven. Die toeleverancier werd de (tweede) WIC. 

De constructie zat zo in elkaar, dat een Spaanse (of soms een niet-Spaanse) handelaar een contract met de Spaanse kroon sloot, een monopolie voor slavenhandel op Spaans-Amerika. Dit asiento hield in dat de contractant mensen van een leverancier inkocht op een van de Caribische eilanden. De WIC was lange tijd die toeleverancier, met als doorvoerhaven Curaçao. Daar is overigens nog steeds een stadsdeel met de naam Asiento!


Daarnaast voer de WIC op Paramaribo en Berbice (in het huidige Guyana) om de plantages in het achterland van werkkrachten te voorzien. De WIC had weliswaar een octrooi van de Staten-Generaal, maar er werd ook illegaal gevaren door zogenaamde ‘lorrendraaijers’, smokkelaars veelal van Zeeuwse origine. De WIC had er de handen vol aan, temeer omdat de Zeeuwen niet schroomden om de patrouilleschepen van de Compagnie onder vuur te nemen!

Hoewel de failliete eerste WIC vanaf de verovering door Abraham Crijnssen op de Engelsen in 1667 het bestuur voerde over Suriname, was er een dispuut met de provincie Zeeland, die Crijnssen juist op de veroveringstocht had uitgestuurd en daarom aanspraak maakte op de kolonie. Uiteindelijk werd het dispuut beslecht door de oprichting van de Sociëteit van Suriname in 1683, die de kolonie zou kopen van de Zeeuwen. De drie aandeelhouders waren de WIC, het stadsbestuur van Amsterdam en de oud-militair Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck, die ook de eerste gouverneur zou zijn namens de SvS. Hij betaalde zijn aandeel met in Amsterdam geleend geld.

Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck

Economisch gezien was de kolonie een wangedrocht. Vele Engelse planters waren uit de kolonie vertrokken naar Jamaica, onder medeneming van hun slaven. Er was dus een groot tekort aan mankracht in de kolonie, waar nieuwe Nederlandse planters arriveerden, die feitelijk de dienst uitmaakten. Er was gebrek aan alles: niet alleen mankracht, maar ook paarden, vee en voedsel. Een deel van het probleem was de eis dat de bevoorrading verplicht vanuit Amsterdam moest plaatsvinden, een aanvoerlijn van ettelijke maanden. Er mocht dus geen voedsel of vee worden aangevoerd vanuit de omliggende gebieden. 

Dat werd versterkt door de onwil van de planters om grond en mankracht ter beschikking the stellen voor de voedselproductie. De kostgrondjes van de plantagebewoners waren voor eigen gebruik en bij lange na niet genoeg om Paramaribo te bedienen. Uiteindelijk moest Van Sommelsdijck oogluikend toestaan dat Engelse schippers met voedsel, vee en paarden naar Paramaribo kwamen. Het constante voedingstekort leidde tot rantsoenering van het garnizoen, dat in 1688 in opstand kwam en Van Sommelsdijck vermoordde. 


 

De aanvoer van mankracht vanuit Afrika was ongewis. De planters kochten de schaarse werkkrachten op een veiling in Paramaribo, die werd geopend wanneer er een slavenschip aankwam. Veelal was dat ruilhandel, omdat contant geld schaars was en veel plantages slecht rendeerden. De mensen werden gekocht met een gewicht aan suiker, of soms met een ‘promesse’ op een toekomstige oogst. Door het tekort aan werkkrachten werden ze veelal afgebeuld, en sommigen smeerden hem direct het bos in, waar ze genadeloos werden achtervolgd. Er stonden zware lijfstraffen op weglopen.

plantagehuis Mariënbosch

De gemiddelde levensduur van een gezonde jonge Afrikaanse man op een plantage was 8 tot 10 jaar, wat voldoende zegt over de leef- en werkomstandigheden. Of ze dan alleen ongeschikt waren geworden voor het zware werk of echt waren overleden is niet helemaal duidelijk. Versleten mensen werden veelal vrijgelaten, ‘gemanumitteerd’ heette dat (Latijn: met de hand weggestuurd) en leidden een armoedig bestaan buiten de plantage.


De slavernij werd vooral in stand gehouden door aandeelhouders en afwezige plantage-eigenaren, die dachten veel te verdienen aan de suiker en andere tropische producten. Ik heb er geen concrete aanwijzingen voor kunnen vinden, maar ik heb nog een andere hypothese, namelijk dat de winst zat in de tussenhandel, m.a.w. het vervoer en de raffinage van de producten. De suiker, koffie en indigo die op de plantages werden geproduceerd zouden weleens net zo'n slechte prijs kunnen hebben gekregen als de hedendaagse koffieboeren in Midden-Amerika. En Fair Trade bestond toen nog niet...

De WIC en de SvS werden opgeheven na het ontstaan van de Bataafse Republiek in 1795. Helaas gingen na 1815 de planters met toestemming van de Staat der Nederlanden doodleuk door op dezelfde weg van uitbuiting en vernedering.

Wordt vervolgd.