Vorige week zat ik bij een kerstconcert met een koor en een koperensemble. De muziek was prachtig, maar ik kon er niet echt van genieten.
Ik had het beeld voor ogen van de kindertjes in Gaza, die hongerig in lekkende koude tenten moeten bivakkeren, bedacht door een bezetter die nog steeds aan de lopende band oorlogsmisdaden pleegt. Het ‘bestand’ is een dode letter. Vanuit Gaza kijk je als vanzelf naar Oekraïne, waar een andere schurkenstaat de bevolking terroriseert door in de winterkou de energievoorziening te bombarderen. En dan hebben we het nog niet over de alsmaar voortdurende wreedheden in Soedan of het oosten van Congo.
![]() |
| Overstroomde tenten in Gaza, december 2025. Bron: CNN |
Mijn Kerstmis is dus met gemengde gevoelens en evenals vorig jaar had ik de grootste moeite om iets te schrijven vol hoop. Totdat ik mij een kustreis op zee herinnerde, midden in de winter in de Duitse Bocht, vijftig jaar geleden. Met een klein stukje fictie erbij werd het toch nog een kerstverhaal.
Een kerstvertelling
Het is vijf uur, Kerstavond 1975 in de Kaiser-Wilhelm-Hafen in Hamburg. Het laden is gedaan, de walkranen zijn verlaten en staan als stille schildwachten op een rij langs de donkere kade. Hier en daar is een schijnwerper aan langs de pakhuizen. Het vriest, er zit sneeuw in de lucht en de wind zit in het noordwesten, kracht zeven of acht met geniepige vlagen die je tot op het bot verkillen. Ik ben nog maar een uur aan dek, maar mijn tenen voel ik al niet meer.
Ik ga de ruimen langs terwijl de bootsman met twee man bezig is de luiken dicht te trekken. De zware stalen pontons kantelen dreunend over het luikhoofd en rollen op hun plaats, alle met kettingen aan hun voorganger bevestigd. Anderen zijn bezig de laadbomen te strijken.
Tegen alle verwachting in zullen we in Bremerhaven met Kerstmis binnen liggen. Een vrije dag voor de hele bemanning. Ik verkneukel me al bij het vooruitzicht van het feestmaal morgenavond. Maar het stukje buitenom varen van de Elbe naar de Weser voorspelt weinig goeds, er zal bij deze wind buitengaats deining staan, net waar die de razende eb vanuit de Elbe ontmoet en korter en hoger wordt. De bootsman heeft de lading in de ruimen al gestut.
De loods is besteld voor zeven uur. Ik ga snel eten voordat ik de brug vaarklaar moet maken, trek over mijn coltrui de battledress weer aan, op de schouders de smalle gouden krul van een vierde stuurman, de laagste in rang aan boord. Het is inmiddels zes uur, ik ga naar boven, controleer de navigatielichten, de luchthoorn in de voormast en de kompassen, ik zet de radar aan en leg de havenkaart klaar voorin het stuurhuis. Ik bel naar beneden om de machinetelegraaf te testen. De wijzer volgt wat ik op de telegraaf aanvraag, alles in orde.
De ouwe komt boven en bestudeert de kaarten, dan de eerste stuurman. De ouwe kijkt mij aan. ‘Ampat, haal jij de loods af bij de valreep? Hij is onderweg.’ Ampat is Maleis voor Vierde, de gebruikelijke aanspreektitel voor de vierde stuurman bij een rederij die zijn wortels heeft in de vaart op Indonesië.
‘Jazeker, kapitein.’ Ik loop naar beneden en wacht, mijn voeten stampend tegen de kou. Een taxi verschijnt op de kade, een man in burger met een aktetas en een Duitse schipperspet stapt uit en komt de valreep op.
‘Guten Abend, Herr Lotse.’
‘Guten Abend, Steuermann. Zeigen Sie mir den Weg, bitte.’
Twee man halen de valreep omhoog, wij gaan de trappen op naar het brugdek. Intussen klinkt binnen de roep ‘voor-en-achter, voor-en-achter.’ De derde stuurman komt naar beneden rennen, portofoon in de hand. Bovengekomen zie ik op het inktzwarte water de lichtjes van de sleepboten die waren besteld. De derde en zijn meerploeg spoeden zich naar voren, de tweede naar achter.
De eerste stuurman geeft door de portofoon opdracht om ‘op te korten’ - alle extra trossen worden weggehaald totdat we voor en achter alleen op een tros en een spring liggen. De sleepboten maken vast. De wind drukt ons tegen de wal, de koude tocht kruipt mijn broekspijpen in terwijl ik op mijn plek sta bij de telegraaf.
‘Vorne und hinten los,’ zegt de loods op de brugvleugel tegen de eerste stuurman. Hij praat tegen de sleepboten door zijn portofoon, die zetten voorzichtig de sleeptrossen stijf terwijl de bemanning de laatste trossen en springen weghaalt. De sleepboten trekken ons van de wal, langzaam wijken de donkere havenkranen terug.
‘Maschine stand-by bitte,’ zegt de loods.
‘Stand-by,’ antwoord ik, zet de telegraaf op standby. De machinekamer antwoordt.
‘Langsam voraus.’
‘Langsam voraus.’ Ik zet de telegraaf in de juiste stand, hoor door de open deur vanuit de schoorsteen het knallen van de perslucht waarmee de machine wordt gestart. Ik kijk naar de slagenteller boven het middelste raam, die draait gehoorzaam naar rechts op vijfenveertig omwentelingen. We kruipen naar voren.
Een kwartier later zijn we op de rivier, de sleepboten zijn los, het is hoogwater en zo direct loopt de eb. Het is acht uur, de ouwe kijkt mij aan. ‘Ampat, ga jij maar pitten. Je moet om middernacht op, samen met de Tweede.’
Ik wens iedereen goede wacht en zoek mijn hut op. Slapen lukt mij nooit, zo vroeg op de avond, maar na een uurtje woelen ben ik toch onder zeil…
…De telefoon gaat, indringend en niet te negeren. Ik klauter verdwaasd in het pikdonker uit mijn kooi. De telefoon gaat weer, ik doe een lampje aan.
‘Vierde stuurman.’
Het is de ouwe. ‘Ampat, het is kwart voor twaalf. Kom je naar boven?’
‘Aye aye, kapitein.’ Even het toilet opzoeken, tandenpoetsen, in de kleren en naar boven. De deur van de hut blijft open, zoals altijd op zee.
In de kaartenkamer laat ik even mijn ogen wennen aan het donker. Er is alleen een rood lichtje aan boven de kaartentafel. De koffie in de kan stinkt, die staat al uren op te warmen en lijkt nu op vloeibaar asfalt. Brrr. Ik doe de deur naar het stuurhuis open. Het is aardedonker, de lichtjes van de slagenteller en het stuurkompas zijn gedimd. Vaag kan ik schimmen ontwaren van de mensen op de brug. Het schip stampt een beetje, er komt al deining van zee. Het is stervenskoud.
‘Vrolijk Kerstmis, Ampat.’
‘Vrolijk Kerstmis, kapitein.’
‘We zijn dwars van Neuwerk. De loods gaat zo van boord, we hebben al vaart geminderd,’ zegt de derde stuurman tegen mij. ‘De loodsboot wacht stuurboord vooruit, de loodsladder hangt klaar. Breng jij hem zo direct weg? Nog tien minuten.’
Een kwartier later liggen we gestopt na het afzetten van de Elbeloods. De loods voor de Weser klimt aan boord, ik geef hem een hand bij het overstappen over de reling. Het is middernacht geweest, de kerstnacht is begonnen.
‘Frohe Weihnachten, Steuermann.’
‘Frohe Weihnachten, Herr Lotse.’
De ouwe nodigt hem uit voor koffie in zijn hut, dus het komende uur hebben de Tweede en ik het rijk alleen. We varen weer, draaien naar bakboord in de richting van de uiterton van de Alte Weser en beginnen dwars op de deining ongenadig te slingeren. Alles rammelt en kraakt, de zeekaart glijdt van het tafeltje in het stuurhuis. Het is ijzig, ver weg op zee zit volgens de radar een sneeuwbui.
Ik kijk naar bakboord, op zoek naar de vuurtoren van Neuwerk voor een zichtpeiling.
Dan breekt opeens het wolkendek open in het zuidoosten. Laag boven de horizon priemt een felle ster onder de wolken door: Sirius, de helderste ster aan het firmament. Alsof het van hogerhand verordonneerd is, blijft hij minutenlang zichtbaar, zo helder dat ik de weerschijn zie, een brede baan van licht op de golven. Alles wat nu ontbreekt is de zingende engelen.
Kerstnacht op zee.
De wacht gaat verder, de Tweede heeft een blik snert en een pannetje geregeld bij de hofmeester. De soep gaat in de pan en we verwarmen hem op het kookplaatje in de kaartenkamer. Drie mokken en lepels komen tevoorschijn. Pedro, de Spaanse uitkijk, komt even binnen.
‘Feliz Navidad, Pedro.’
‘Feliz Navidad, Mr Mate.’
Gezamenlijk eten we warme erwtensoep en roggebrood met spek. ‘Snert met drijfijs,’ zeg ik, een marineterm van mijn vader, in een poging een geintje te maken. Niemand lacht, maar de snert smaakt prima. Langzaam ontdooien we.
We wijken uit voor een coaster, rollend als een varken op de deining. Na een halfuurtje komen de kapitein en de loods naar boven. De ouwe snuift de geur van de snert op. ‘Hmm,’ zegt hij, ‘ik zou ook wel soep lusten.’ Gelukkig is er nog een tweede blik in de kast in de kaartenkamer. Ik haal extra bestek uit de salon op het sloependek. Beneden lijkt het slingeren wel sterker, ik zie het televisietoestel balanceren op de rand van een kast in de salon en til het omlaag, zodat het er niet af kiepert. Teruggekomen op de brug maak ik soep voor de ouwe en de loods.
![]() |
| vuurtoren Alte Weser |
Het is twee uur in de ochtend als we de vuurtoren Alte Weser passeren, op weg naar Bremerhaven. De zeegang is afgenomen, over een paar uur zullen we afmeren, bij uitzondering op een feestdag in de haven.
In Bremerhaven blijkt alsnog lading in het tussendek van ruim 5 omgevallen te zijn.
——
Dit is een verhaal over de zeevaart van een halve eeuw geleden. Maar misschien is het herkenbaar voor wie nu op zee zit. Mocht u dit lezen, ten anker of onderweg, dan wens ik u een behouden vaart en een prettige kerst.




Geen opmerkingen:
Een reactie posten